Geschiedenis

Geschiedenis

Het ontstaan van het fonds

De weduwe van de in 1893 overleden burgemeester van Abcoude, mevrouw J.O.A. Roos Vlasman-Lingeman, was een groot bewonderaarster van Hugo de Vries. Zij wilde dat een deel van haar vermogen gebruikt zou worden voor wetenschappelijk onderzoek in de plantkunde en, zoals zij eens schreef, ‘ik wilde de naam Hugo de Vries vastleggen en doen voortleven ook buiten de kleine kring van zijn wetenschappelijke vrienden, zoals men een standbeeld voor iemand opricht wier naam anders in onze drukke veelbewogen en omvattende samenleving heel spoedig vergeten zou zijn’. In 1913 werd op haar initiatief de stichting ‘Het Hugo de Vriesfonds’ opgericht.

De stichting leidde aanvankelijk een slapend bestaan, maar in 1926 verhuisde mevrouw Vlasman naar Zeist en schonk zij haar bezit in Abcoude aan het fonds. Het grootste deel van het huis werd verhuurd en de opbrengst kwam ten goede aan het fonds. Het andere deel van het pand werd bestemd tot laboratorium. Behalve mevr. Roos Vlasman zelf zaten ook Hugo de Vries en zijn collega-hoogleraar Theo Stomps in het bestuur. De Vries en Stomps gingen er van uit dat de tuin bestemd zou worden voor genetisch onderzoek voor studenten in de plant- en dierkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Mevrouw Vlasman zag de bestemming, conform de doelstelling van de stichting, veel ruimer. 

Als assistent voor degenen die de tuin en het laboratoriumonderzoek zouden gaan doen stelde het fonds Ab van der Werff (1903-1991) aan. Van der Werff was het jaar tevoren afgestudeerd aan de universiteit met de onderwijsbevoegdheid voor plant- en dierkunde. Hij had mevrouw Vlasman vaak geholpen in de tuin en haar er toe overgehaald het fonds vervroegd van start te laten gaan.            

Een poging om via een actie ƒ 100.000,- binnen te krijgen en de leraar biologie Jacob Heimans (1889-1978) als hoogleraar-directeur aan het laboratorium te verbinden, liep op niets uit. Net zo verliep een aanvraag voor subsidie bij de Rockefeller Foundation en een poging tot samenwerking met de Nederlandse Vereniging tot Bevordering der Wetenschappelijke Veredeling van Siergewassen om zo rijkssubsidie te kunnen ontvangen.  

Van der Werff kreeg in februari 1937 van het bestuur van het fonds toestemming de Hydrobiologische Club, waarvan hij secretaris was, in het laboratorium onder te brengen. In de volgende jaren groeide het laboratorium uit tot een bescheiden instituut op hydrobiologisch gebied. De leden van de Club deden vanuit hier, onbezoldigd, allerlei onderzoek. Studenten uit Amsterdam en Utrecht deden er, onder leiding van Van der Werff, onderzoek. 

Met het overlijden van mevrouw Vlasman viel een belangrijke inkomstenbron van het fonds weg. Van der Werff had reeds in mei 1941 een baan aangeboden gekregen bij het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening en zijn betrekking als assistent opgezegd. Op verzoek van mevrouw Vlasman en Stomps was hij echter doorgegaan de lopende administratie bij te houden en toezicht op alles te houden. Naast een kleine vergoeding had hij hiervoor de toestemming gekregen dat de Hydrobiologische Club in het gebouw kon blijven. In afwachting van het einde van de oorlog probeerde het bestuur de situatie zo veel mogelijk te handhaven. Vanwege het ruimtetekort van de Amsterdamse Hortus werd in 1943 een deel van de tuin in gebruik genomen voor het kweken van heesters. De hoogleraar plantenfysiologie en farmacognosie Th. Weevers gebruikte een deel voor het kweken van proefplanten en de assistent van Herk kweekte er Sauromatum-knollen.

De na-oorlogse periode

Vlak na de oorlog werden er nog twee pogingen gedaan om het laboratorium tot een wetenschappelijk instituut om te vormen. De Faculteit der Wis- en Natuurkunde van de Universiteit van Amsterdam diende in 1946 bij B&W een verzoek in het laboratorium bruikbaar te maken voor genetisch onderwijs en onderzoek. Vanwege de hoge kosten werd het verzoek afgewezen. In 1947 liet de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) weten al enige tijd het plan te hebben een instituut voor hydrobiologisch onderzoek te stichten en dat daarvoor het oog had laten vallen op het laboratorium te Abcoude. TNO besliste in november 1947 echter dat het gebouw ongeschikt was. Het bestuur van het fonds besloot hierop het laboratorium te ontruimen en voortaan eveneens als huis te verhuren.  

Vanaf 1948 had Stomps in feite de alleenheerschappij over het fonds. Het geld dat na aftrek van onderhoudskosten voor de beide huizen overbleef, besteedde hij gedurende twintig jaren aan zijn grote liefhebberij: boeken. Jaarlijks honoreerde hij verzoeken van de Amsterdamse Hortus voor de aanschaf van kostbare en bijzondere boeken voor de bibliotheek.

De recente periode

Na de dood van Stomps in 1973 is het Hugo de Vries-fonds op geheel andere leest geschoeid. Huis en tuin in Abcoude werden verkocht. Bij de verkoop van de huizen kregen de nieuwe eigenaren een groot deel van de tuin, maar op voorstel van de secretaris van het fonds, dr. A.A. Sterk, werd het resterend deel tegen taxatiewaarde aan de gemeente Abcoude verkocht. Het grootste deel van de tuin is nu openbaar park, het Hugo de Vries-plantsoen.  

Uit de rente van het kapitaal dat door verkoop is ontstaan, worden door het fonds bijdragen verstrekt aan botanische projecten, zoals studiereizen en onderzoeken. Als eerste grote project nam het bestuur in 1986 het initiatief tot het uitgeven van een boek over de geschiedenis van de Amsterdamse Hortus (Wijnands, Zevenhuizen & Heniger, 1994). Ook schonk het fonds een substantiële bijdrage voor de bouw van de drieklimatenkas in de Amsterdamse Hortus. Het laatste decennium zijn grotere subsidies verstrekt voor onder meer de biografie over Hugo de Vries, de organisatie van het Hugo de Vries-symposium in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam ter gelegenheid van de 150e geboortedag van Hugo de Vries, de inventarisatie en restauratie van het George Clifford herbarium en de bouw van een bezoekerscentrum voor het Pinetum Blijdenstein te Hilversum.

Literatuur

– Wijnands, D.O., E.J.A. Zevenhuizen en J. Heniger, 1994. Een Sieraad voor de stad. De Amsterdamse Hortus Botanicus 1638-1993. Amsterdam University Press, Amsterdam

– Wolf, H.de, M.A.M. van Hoorn, P. Leentvaar en E. Zevenhuizen. 1994. Work and life of Albert van der Werff (1903-1991). Netherlands Journal of Aquatic Ecology 28: 1-10.